
Jurisprudentie
BB0647
Datum uitspraak2007-07-12
Datum gepubliceerd2007-07-30
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/3764 BPW
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2007-07-30
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/3764 BPW
Statusgepubliceerd
Indicatie
Verzoek om herziening. Geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden.
Uitspraak
06/3764 BPW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant)
en
de Raadskamer WBP van de Pensioen- en Uitkeringsraad (hierna: verweerster)
Datum uitspraak: 12 juli 2007
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft beroep ingesteld tegen een door verweerster onder dagtekening 30 mei 2006, kenmerk 83065, ten aanzien van hem genomen besluit ter uitvoering van de Wet buitengewoon pensioen 1940-1945 (hierna: de Wet).
Verweerster heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 mei 2007. Daar is appellant in persoon verschenen. Verweerster heeft zich laten vertegenwoordigen door A.T.M. Vroom-van Berckel, werkzaam bij de Pensioen- en Uitkeringsraad.
II. OVERWEGINGEN
Allereerst verwijst de Raad naar zijn tussen appellant en (de rechtsvoorganger van) verweerster gegeven uitspraken van 17 oktober 1991, nummer BPW 1989/8, van 20 april 1995, nummer BPW 1994/17 en van 27 januari 2000, nummer 97/2859 BPW.
Bij brief van 29 maart 2005 heeft appellant zich wederom tot verweerster gewend met een verzoek als bedoeld in artikel 42a van de Wet tot herziening van het door verweersters rechtsvoorganger genomen besluit van 27 mei 1987.
In hetgeen door appellant is aangevoerd heeft verweerster evenwel geen aanleiding gezien van de haar in artikel 42a van de Wet gegeven bevoegdheid gebruik te maken en het verzoek om herziening afgewezen bij besluit van 28 juni 2005, zoals na gemaakt bezwaar gehandhaafd bij het thans bestreden besluit, op de grond dat appellant ook thans geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden heeft aangevoerd zoals bedoeld in artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De Raad dient antwoord te geven op de vraag of het bestreden besluit, gelet op hetgeen door appellant in beroep is aangevoerd, in rechte kan standhouden.
Dienaangaande overweegt de Raad als volgt.
Evenals in eerdergenoemde procedures heeft appellant zich gekeerd tegen het door (de rechtsvoorganger van) verweerster ingenomen standpunt over de door hem gestelde deelname aan een staking in 1942 en over de door hem gestelde reden van zijn arrestatie en veroordeling tijdens de verplichte tewerkstelling in Duitsland. Daarbij heeft appellant zich wederom in kritische bewoordingen uitgelaten over de wijze waarop de Stichting 1940-1945 de pensioenaanvraag uit 1984 heeft behandeld.
Naar uit met name de uitspraak van de Raad van 27 januari 2000, nummer 97/2859 BPW, naar voren komt zijn gelijkluidende grieven reeds meermalen door appellant geuit, maar werden deze onvoldoende geacht om de destijds betreden besluiten van verweerster te vernietigen dan wel zijn deze door de Raad verworpen. De door appellant als nieuwe feiten betitelde “klachtenrapport 28 februari 1990” en “collage behandeling bewaarschrift 17 augustus 1987” kunnen naar het oordeel van de Raad in de presentatie wel als nieuw worden aangemerkt, maar zijn naar inhoud reeds eerder aan de orde geweest. De Raad stelt dan ook met verweerster vast dat appellant in het onderhavige verzoek om herziening geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden heeft aangevoerd.
Gezien het voorgaande bestaat geen grond voor vernietiging van het bestreden besluit en dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
De Raad acht, ten slotte, geen termen aanwezig om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:75 van de Awb inzake een vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door H.R. Geerling-Brouwer als voorzitter en G.L.M.J. Stevens en P.J. Stolk als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van J.P. Schieveen als griffier, uitgesproken in het openbaar op 12 juli 2007.
(get.) H.R. Geerling-Brouwer.
(get.) J.P. Schieveen.
HD
15.06